Een brief naar het thuisfront van Petrus Franciscus Marivoet
Een brief van Petrus Franciscus Marivoet aan het thuisfront.
Petrus Franciscus Marivoet, mijn grootvader en metser en bekend als Frans Marivoet, was een oudstrijder van de eerste wereldoorlog. Hij heeft in het begin van de oorlog Antwerpen mee verdedigd vanuit de forten van Koningshooikt. Na de val van Antwerpen heeft hij België verdedigd en meegevochten in Diksmuide (de loopgraven in Kaaskerke). Op 5 februari 1915 is hij gewond geraakt en werd hij afgevoerd naar Frankrijk (Valognes) voor verzorging. Na genezing is hij in juli 1915 teruggekeerd naar het front te Armentieres en Fortem (nu een straat in Alveringem). Op 21 december 1915 werd hij vervoegd bij de artilleriearbeiders van Le Havre (munitiedepot) en is hij daar gebleven tot het einde van de oorlog. Half februari 1919 was hij terug thuis in Londerzeel (Steenhuffel) bij zijn vrouw (mijn doopmeter) en zijn kind (mijn tante Jeanne). Auteur: August Marivoet, Mechelsesteenweg 325, 2860 Sint-Katelijne-Waver.
CONTRIBUTOR
August Marivoet
DATE
1914-08-04 - 1919-04
LANGUAGE
nld
ITEMS
5
INSTITUTION
Europeana 1914-1918
PROGRESS
METADATA
Discover Similar Stories
Brieven van soldaat Philemon Caudron naar het thuisfront in Moorsel
14 Items
Jean-Pierre Cardon vond tijdens afbraakwerken verschillende brieven daterend uit de Eerste Wereldoorlog in een dichtgeschroefde glazen fles. De brieven zijn afkomstig van Philemon Caudron en gericht aan zijn ouders (Frederik Caudron wonende te Moorsel in de Waverstraat). De brieven situeren zich voornamelijk aan het begin van de Eerste Wereldoorlog, tijdens het eerste oorlogsjaar. De briefwisseling van Philemon begint op 3 augustus 1913. Daarna schrijft hij vooral in augustus en september 1914 heel vaak naar zijn ouders. Op 18 september 1914 schreef hij vanuit Lier het volgende: Met veel genoegen kom ik uwe kaart te ontvangen en haast mij er op te antwoorden. Ik ben al enige dagen in Lier. Ik had al goed kunnen schrijven maar ik had mij ingehouden omdat ik dacht dat het onnuttig was daar men zegde dat de post niet ging en ook ge weet misschien dat ik en mijne kameraden weer een slag van vier dagen gedaan hebben en dat er twee Moorselaars geblesseerd zijn: gelukkiglijk niet hard. Hendrikx die is in zijne arm geraakt en Moens heeft een bal los door zijn hand. Dat zal gelukkiglijk hunne dood niet veroorzaken alhoewel de jongens vreselijk veel pijn hadden. Ik heb ze zien vallen, de jongens, 't was vreselijk om zien, wij liepen den eersten dag dat wij in slag gingen 23 geblesseerde op. Eenen is er van gestorven maar die had drij kogels. Nu om dezen slag geheel te vertellen zou ik wel moeten een heelen boek volschrijven, maar wat ik weet dat is dat wij drij nachten in regen en wind geslapen hebben en dat wij twee dagen en een schof gevochten hebben en den laatsten dag tot dertig uren zonder eten gezeten hebben, wij zaten op tien minuten van de Duitschers, het was onmogelijk om het bij ons te brengen, wij hadden de Duitschers al parochiën achteruitgeslagen maar den derden dag hebben wij moesten wij het onderspit delven voor de overmacht, de Duitschers zij hadden in den nacht 120 duizend man bijgekregen en dat was te straf. Wij zijn moeten achteruit trekken, wij hebben toch veel man gelaten, wij hadden op 25 duizend man, 3600 man geblesseerde. Gelukkiglijk dat de ballen niet zeer dodelijk zijn maar ze hebben mij toch nog overgelaten en aan Paulus of van Mol mankeert er ook nog niets. Nu tot wederomziens en u allen van verre de hand drukkende sluit ik mijn brief. Uw toegenegene Philemon. Ook eind 1914 en begin 1915 schreef Philemon af en toe naar huis. Enkele van de brieven werden door een vriend, genaamd Boque, aan de familie van Philemon Caudron gebracht. De laatste brief dateert van oktober 1915. Van Philemon Caudron zijn geen verdere gegevens bekend. Hij is niet opgenomen in de lijst met Belgische gesneuvelde militairen en heeft dus hoogstwaarschijnlijk de oorlog overleefd. In één van de brieven kunnen we wel lezen dat Philemon ingedeeld was bij de zesde divisie, de 20e brigade, het 2e regiment Carabiniers (2/4) classe 13. || Brieven van augustus, september en december 1914. Alsook van februari, maart, juli en oktober 1915. De brieven van Philemon Caudron zijn telkens gericht aan zijn ouders (vader? Frederik Caudron, wonende te Moorsel in de Waverstraat). De collectie brieven in consulteerbaar in het In Flanders Fields Museum te Ieper.
Afgesneden van het thuisfront.
1 Item
Prosper Certyn was 31 jaar toen de oorlog uitbrak. Het is niet juist geweten hoe Prosper in het Belgisch leger terecht kwam maar onder de Eerste Wereldoorlog maakte hij deel uit van de eenheid C.I.A.X. (Centre instructif d’auxilliaires, een opleidingscentrum voor hulptroepen). Zij werden ingezet als hulptroepen voor zeer uiteenlopend werk zoals het aanleggen en onderhouden van wegen. Soms ook werd het C.I.A.X. ingezet in munitiefabrieken of reparatiewerkplaatsen, waarvan de meesten in Frankrijk waren gestationeerd. Zo ook Prosper Certyn. Prosper was schrijnwerker van beroep en werd ook als schrijnwerker ingedeeld bij de C.I.A.X. in een reparatiewerkplaats. Hij verbleef meer dan 4 jaar in Frankrijk. Van 1914 tot aan het einde van de oorlog had hij geen mogelijkheid om brieven te verzenden. Zijn vrouw Florida Heyman bleef achter met 4 kleine kinderen; Maria (06-09-l908), Mauritius (08-08-1909), Urbania (22-11-1911) en Rodolphus (13-05-1913). Toen Prosper vertrok was zijn vrouw Florida nog onwetende van het feit dat zij een 5e kind verwachtte. Dit kind, Albertus, werd onder de bezetting in Zele geboren op 10 april 1915 maar overleed nog geen jaar later op 23 februari 1916. De verblijfplaats van Prosper was niet gekend bij Florida. Zo konden beiden geen nieuws met mekaar uitwisselen en heeft Prosper geen weet gehad van een 5e kind. Dit gebrek aan informatie maakte dat Florida zelfs een waarzegster opzocht om te vernemen of haar man nog in leven was. Dit was niet ongebruikelijk in die periode. Voor uitsluitsel heeft ze echter moeten wachten tot na de oorlog in 1918. || Een na-oorlogse portretfoto van Prosper Certyn. Deze opname werd kort na de oorlog vervaardigd.
Josephine Vandenbosch. Een vrouw aan het thuisfront.
1 Item
Josephine Vandenbosch was op 27 juli 1912 gehuwd met leiëndekker Martin Hestermans. Toen haar man in augustus 1914 gemobiliseerd werd en de oorlog uitbrak, is zij terug naar haar moeder getrokken. Hier verbleven ook nog drie van haar broers. Op dat ogenblik hadden Josephine en Martin een dochter van 18 maanden. Onder de oorlog probeerde Josephine contact te houden met haar man Martin aan het front. De correspondentie verliep moeizaam en was onzeker. De soldaten aan het front hadden een 'meter'. Hun correspondentie verliep ondermeer via deze meter, via Engeland naar Nederland. Tussen Nederland en België was er nog personenverkeer. Er waren inwoners uit Tongeren die met de tram naar Maastricht gingen en terug. Het leven liep zijn gewonen gang en het was gebruikelijk om inkopen te doen in Nederland. Jeanne heeft haar moeder nooit horen vertellen over de electrische draad, maar wel dat men de tram nam en 'gewoon' de grens over naar Nederland gingen voor inkopen. Via deze route smokkelden men ook pakketten met brieven uit het land. Brieven van het front werden dan weer terug binnen gesmokkeld. Vrouwen staken dit in hun voorschoot of onderkleding. Maar aan de grens werden zij streng gecontroleerd op smokkelwaar. Voor vrouwen werden op bepaalde dagen 'visiteuses' ingehuurd. In een kamer moesten de vrouwen zich dan uitkleden en werden ze gefouilleerd door deze 'visiteuses'. Soms werden pakketten met correspondentie in beslag genomen. Zo was men nooit zeker of en wanneer zendingen aankwamen. Deze postwissel was niet zonder risico en bijgevolg ook niet gratis. Om een brief te versturen of te ontvangen diende Josephine veel geld te betalen. Vaak was een brief even duur als een alleenstaande vrouw ontving aan hulp om een gezin te onderhouden. Jeanne spreekt hier zelfs van 'soldatengeld' ter waarde van 6,5 frank die door de Belgische regering maandelijks aan vrouwen van frontsoldaten werd uitbetaald. Een brood kostte al snel de helft van dit soldatengeld. Josephine kon goed koken en wist hierdoor ook met weinig toe te komen. Zo kon het gezin ook met weinig variatie toch een lekkere maaltijd maken. De moeder van Jeanne diende in de omgeving van het station ook in een groot herenhuis. Hier moest zij ondermeer ook koken. In dit herenhuis was een Duitse officier ingekwartierd. Door haar werkgevers heeft zij zich eens laten overhalen om in Maastricht koffie in te kopen en andere boodschappen te doen. De koffie was klandestien. Zij wilde dit met een kussensloop België in smokkelen. In Maastricht kon zij ook een brief van haar man bemachtigen. Zij bevestigde deze brief met naalden onderaan de kussensloop en liet de koffiebonen hierop gieten. Aan de tramhalte kwam zij de Duitse officier tegen. Deze bood aan om haar te helpen met dragen. Zij overhandigde hem de met koffie gevulde kussensloop en zelf behield ze de overige koopwaar. Aan de grens werd de tram tegengehouden en gecontroleerd op smokkelwaar. De Duitse officier droeg nog steeds de gevulde kussensloop en werd niet gecontroleerd. Zo geraakte zij thuis met de smokkelwaar en de brief van haar man. Het thuisfront wist nooit hoe het met hun echtgenoten gesteld was. Zo hadden Josephine en Martin bijna 17 maanden geen nieuws van mekaar gehad. De correspondentie geraakte niet door of werd onderschept. Op een dag werd zij door een kennis aangesproken die meende gehoord te hebben dat Martin gesneuveld was. Op het gemeentehuis van Tongeren had men geen nieuws. Men heeft vervolgens verder binnen de Belgische administratie geïnformeerd en in december 1917 ontving zij een officieel schrijven dat haar man niet op de lijsten van gesneuvelden voorkwam. Toen Martin terugkeerde van de oorlog, verliep de hereniging van het gezin niet zonder problemen. Voor Mariette, zijn zesjarige dochter, was hij een vreemde man. Zij had angst voor haar eigen vader. Hij had immers jaren aan het front verbleven en zij was ondertussen zonder vader opgegroeid bij haar grootmoeder. De broers van haar moeder waren de enigen die zij in haar opvoeding had gekend. Het vergde heel wat aanpassingstijd voordat vader en dochter terug een normale relatie ontwikkelden. || Portretfoto van Josephine met de dochten van 18 maanden. Document van de Belgische overheid ivm dodenlijst. Gezinsportret na de oorlog.