Transcribe

De vlucht van het gezin Pasteels van Leuven naar Eindhoven

Documenten met het verhaal van de familie Pasteels
Zelf ben ik nu 94, en dus twee jaar na de oorlog geboren. Om precies te zijn vier ik vandaag mijn 94e verjaardag. Mijn verhaal betreft zowel mij grootouders als ouders, oom en tante en mijzelf. Van Leuven naar Eindhoven Mijn vader is in 1912 vanuit Leuven naar Eindhoven gaan werken en wonen. Zo konden zijn ouders (mijn grootouders dus) twee jaar later naar Eindhoven vluchten. Zij vluchtten hun huis uit bij het bombardement van Leuven met twee dochters die toen nog in huis waren. Omdat zij aan de stadsgrens woonden zijn ze van de stad vandaan kunnen vluchten en wellicht zo aan een erger lot ontkomen (in Leuven zijn vele willekeurige burgers zonder vorm van proces geëxecuteerd. Het enige wat zij bezaten was de kleding die ze aan hadden; het huis was volledig tot puin geschoten. Omdat deze beschieting in de nacht plaatsvond was dat bezit dus beperkt tot hetgeen haastig aangeschoten kon worden. Zo had mijn opa wel zijn vest aangetrokken, maar miste hij het zakhorloge dat hij gewend was ’s avonds van de draagketting af te halen en naast zijn bed te leggen. Hem restte slechts de horlogeketting. De burgers die dakloos rondzwierven werden verzameld om naar Duitsland gevoerd te worden. Zo kwam het gezin terecht in een hotel in Luik, waar ook Duitse officiers verbleven. Omdat men in de Duitse industrie kennelijk niet op oudere arbeidskrachten zat te wachten (grootvader was toen al omstreeks 60 jaar) kregen zij van deze officiers toestemming om naar Eijsden in Limburg te reizen. Daar kregen ze van enkele journalisten een treinkaartje waarmee ze door konden reizen naar Eindhoven, waar hun zoon woonde, die later mijn vader zou worden. Heimwee Mijn grootouders zijn tijdens de eerste wereldoorlog in Eindhoven blijven wonen, mede omdat hun huis in Leuven tezamen met de twee naastliggende die ook van grootvader waren, volledig verwoest waren. Mijn grootmoeder heeft altijd heimwee naar Leuven gehouden. Telkens als een familie tijdens de oorlog vanuit Eindhoven terug naar huis ging, vroeg grootmoeder: “Leon, kunnen wij ook niet terug?” Omdat hun huis kapotgeschoten was bleek dit echter onmogelijk. De familie woonde nog grotendeels in België, en zo was er dus geen contact gedurende de wereldoorlog mogelijk. Mijn grootmoeder is tijdens de oorlog gestorven en daar begraven. Mijn vader heeft verteld dat grootvader zei: “moeder is van verdriet gestorven in een vreemd land”. Grootvader was actief als secretaris van een vereniging van uitgewekenen. Na de oorlog is grootvader terug naar België gegaan. Toen grootvader later overleed is hij bijgezet in Eindhoven bij grootmoeder. Het graf is er nog steeds. In een krantenartikel is in 1997 is nog uitgebreid aandacht aan dit toen pas gerestaureerde graf en de daarin begraven personen besteed. Crucifix Toen grootvader na terugkeer in Leuven eens langs de puinhopen van de vroegere woning wandelde, en daar eens zocht of hij niets van vroegere bezittingen kon terugvinden, ontdekte hij een crucifix dat de brand kennelijk had overleefd. Het kruisje zelf was verdwenen. Dat crucifix heeft hij meegenomen en opnieuw op een kruis laten monteren. Dat kruisbeeld vervult sedertdien een bijzondere functie in de familie: bij de begrafenis van grootvader, mijn ouders en mijn echtgenote heeft het steeds bij de afscheidsdienst op het altaar gestaan. Als mijn tijd gekomen is hoop ik dat mijn kinderen hier ook aan denken. Brieven over de grens De zoon (mijn vader dus) was in Eindhoven procuratiehouder bij een levensverzekeringsmaatschappij. Omdat dit kennelijk niet voldoende was om een volledig inkomen of tijdsbesteding uit te halen investeerde hij ook in andere zaken. Zo kwam hij in contact met iemand die maalwerken wilde gaan produceren. Dat was de basis van een fabriek die maalstenen produceerde. De bovenbedoelde vergunning was daarvoor nodig. Ook nam hij deel aan de toen in Eindhoven gevestigde tabaksindustrie (noot: die later (1972) naar Bergen op Zoom is verhuisd en als Philip Morris anno 2014 wordt gesloten). Zo maakte vader tijdens de oorlogsjaren contact met Belgische grensarbeiders die toen kennelijk in de tabaksindustrie in Nederland mochten werken. (noot: waren dit mensen die woonden in een door de ‘doodendraad’ van de rest van Belgie afgesneden gedeelte?) Langs deze weg probeerde hij een berichtenkanaal te openen en te onderhouden. Over deze activiteiten onderhield hij contact met een zekere Aubert in Roosendaal, die kennelijk voor verdere doorzending van de informatie zorgde. Vaak zal dit correspondentie betroffen hebben tussen familie en zoons aan het front in Noord Frankrijk, maar strategische informatie werd zo ook overgebracht. Sigaren voor de grensbewaking Tijdens de oorlogsjaren ging hij ook met enige regelmaat naar de grensovergang bij ……. die zoals overal bewaakt werd door Duitse militairen van oudere generaties, die niet voor gevechtshandelingen inzetbaar waren. Dat waren dus veeleer gezinshoofden die ook liever thuis zouden zijn geweest. Hij verkocht deze bewakers wel eens sigaren vanuit zijn eigen betrokkenheid bij de tabaksindustrie. Omdat sigaren niet of nauwelijks verkrijgbare artikelen waren bouwde hij zo een vertrouwensband waardoor de Duitsers op verzoek wel eens de stroom van de dodendraad af lieten (mijn vader vertelde hierover maar ik kan het niet bewijzen). Zo konden vele Belgische jongens ontsnappen en via Nederland en Engeland naar het front in Noord Frankrijk trekken. Jaren later werd hij op de markt in Eindhoven eens op de schouder getikt door een hem onbekend persoon, die hem wel echter precies bij naam kende en informeerde hoe het met hem ging. Het bleek iemand van de veiligheidsdienst te zijn, die tijdens de gesprekken van mijn vader met de Duitse grenswacht vaak in een sloot had gelegen om af te luisteren. Deze regelmatige bezoeken konden immers duiden op spionage-activiteiten die de Nederlandse neutraliteit in gevaar zouden kunnen brengen. Kennelijk is er dus niets oneerbaars op dit vlak gebeurd. Burgerwacht Mijn vader was, destijds voor de Belgische militaire dienst uitgeloot, en daarmee automatisch bij de burgerwacht ingedeeld. Daarvoor moest hij een half jaar training ondergaan op het militair kampement Leopoldsburg. Ik herinner me nog dat hij wel eens vertelde dat ze daar buiten moesten slapen vanwege de massale aanvallen van vlooien in de slaapzalen. Weg met de Belzen Ook herinner ik me het begin van een liedje waaruit blijkt dat er door de Nederlandse (of Eindhovense) bevolking na verloop van tijd kennelijk anders tegen de Belgische vluchtelingen aan werd gekeken. Op de melodie van ‘Toréador’ uit de opera Carmen van Bizet luidde de eerste regel: “Weg met de Belzen, ze vreten alles op … Het vervolg van de tekst ken ik niet. Vreemdelingenhaat is kennelijk van alle tijden. Belg in Eindhoven Grootvader en grootmoeder zijn altijd Belg gebleven, zo ook hun zoon, dus mijn vader en ook ikzelf, hoewel ik in Eindhoven ben geboren en getogen. Mijn dochter heeft een dubbele nationaliteit (NL en B), omdat de wetgeving toen toeliet, dat een kind van een Belg, ook in Nederland geboren, toch de Belgische nationaliteit kon krijgen. Omdat de verhalen over de oorlogstijd als kind al hebben veel indruk hebben gemaakt, en bijna de gehele familie daar nog woont, ben ik me altijd Belg blijven voelen. Ook omdat mijn vader via de tabaksindustrie contacten had met de chocolade- en suikerwerken industrie en zo ben ik ook in deze branche terechtgekomen. Als importeur van chocolade en suikerwerken kwam ik zodoende veel in België. Ondanks deze familie- en handelsbanden met België ben ik altijd in Eindhoven blijven wonen, mede omdat mijn ouders daar woonden. Oom 1 De jongste broer van mijn vader (mijn oom dus) is als vluchteling terechtgekomen in Soesterberg en begon daar een bakkersbedrijf. Zo werd hij daar ook later nog steeds ‘de Belze bakker’ genoemd. Over de oorlogsjaren en wat hem naar Soesterberg heeft geleid heeft hij nooit iets verteld, zijn kinderen weten er weinig van. Als bakker had hij wel contact met het militaire interneringskamp Zeist in oud-Soesterberg. Onder de daar geïnterneerde militairen waren ook vakkundige handwerkslui aanwezig. Zo heeft hij daar eens een mooi bewerkt houten kistje gekocht, voorzien van houten inlegwerk. Op de binnenzijde van het deksel staat ingebeiteld ‘souvenir mes parents’ en een foto van deze oom, Jozeph Marie Pasteels. Geboren 1888. In dit kistje lagen enkele medailles en een legpenning. De legpenning is afkomstig van de familie van de echtgenote van deze oom wiens vader werkte aan de Gentse universiteit tijdens de vervlaamsing van de voordien Franse universiteit. Deze vader zou je dus als collaborateur kunnen beschouwen, omdat de vervlaamsing van de universiteit tijdens de Duitse bezetting tot stand kwam. De medailles in het kistje betreffen medailles van diverse herkomst en nationaliteit: 1. Een steunpenning ‘dubbeltje belge’. Deze penning werd net als prentbriefkaarten en sluitzegels verkocht ten bate van het COMITÉ NATIONAL DE SECOURS ET D' ALIMENTATION, ofwel het NATIONAAL STEUN EN VOEDINGSCOMITEIT. Dergelijke steunpenningen zijn nog in enkele musea te vinden. 2. Een medaille uit de handel- en industrieomgeving; 3. Een Oorlogskruis 1914-1918 4. Een vierde, eveneens fraaie, tweezijdig gesmede zilveren medaille van onbekende herkomst. Van alle vier de medailles/penningen is onbekend hoe deze werden verworven door de oom. Tante 1 En zus van mijn vader (mijn tante dus) was tijdens uitbreken van de oorlog getrouwd met ene Felix van Hoof. Deze was eigenlijk een (buitenechtelijke?) zoon van Persoons, de eerste echtgenoot van zijn moeder. Deze zoon is geëcht door de tweede echtgenoot van de moeder en kreeg daardoor de naam Van Hoof. Deze Felix van Hoof was stationschef in Leuven. Bij de beschieting van Leuven is ook deze zus samen met haar man naar haar broer (mijn vader) in Eindhoven gevlucht. Felix van Hoof is toen gaan werken bij Philips, wat toen nog een beginnend maar wel groeiend bedrijf was. Daar heeft hij wel een belangrijke functie bereikt, want in de Moniteur van Belgie (staatblad) van wordt de oprichting van Philips België te Brussel bekendgemaakt. Daar is Felix van Hoof, mijn oom, vermeld als medeoprichter van de S.A.; Als medeoprichter had hij ook enige aandelen in de SA.. Daarbij gevoegd is groepsfoto is van het Philipspersoneel in Brussel. De map bevat ook correspondentie van de zus met Anton Philips, afkomstig uit het Philipsarchief. Deze correspondentie gaat over de pensioenrechten die zij als weduwe van de toen overleden Van Hoof zou hebben. Tante 2 De zoon uit het huwelijk van een andere zus (mijn tante) met een Nederlander had de Nederlandse nationaliteit, maar wilde na de tweede wereldoorlog toch graag militaire dienst nemen in België, ofschoon zijn orders daar bepaald niet gelukkig mee waren. Hij ontdekte echter dat hij als zoon van een Belgische ook de Belgische nationaliteit kon krijgen. Daar stuurde hij dus op aan, en meldde zich als vrijwilliger aan in het gemeentehuis in de plaats …. Toen hij na enige tijd nog niets had vernomen ging hij eens informeren. Dan bleek dat de ambtenaar die deze materie regelde, langdurig ziek was geworden, waardoor zijn aanmelding was blijven liggen. Inmiddels had iedereen die zich niet vóór 1 maart 1946 (?) had gemeld, automatisch was vrijgesteld van dienst. Zo was hij alsnog vrijgesteld van dienst, tot stiekeme vreugde van zijn ouders. Het toont wel aan hoe sterk de nationaliteitsband was en nog is. Gedenksteen na 100 jaar op de juiste plaats. De documenten in mijn dossier bevatten nog veel meer informatie over andere familieleden, een hoofdstuk over den draad, en een hoofdstuk over de wonderlijke lotgevallen van een gedenksteen. Daar ga ik hier wat over vertellen. Vader was secretaris van de vereniging van Belgische uitgewekenen en procuratiehouder van een levensverzekeringsmaatschappij. In 1918 loopt de oorlog op een eind. De Duitsers worden ver in het defensief teruggedrongen. De in Nederland verblijvende Belgen zien uit naar de bevrijding van hun land. In Eindhoven willen de Belgen als bewijs van dankbaarheid iets terugdoen voor de stad en besluiten daarop een gedenksteen te laten maken bij een plaatselijke steenhouwer. Toen de steen uiteindelijk klaar was, waren alle Belgen inmiddels terug naar huis, behalve mijn vader met zijn gezin. De aandacht is in 1919 vooral op de toekomst gericht. Zo is de steen is bij de steenhouwer blijven staan. Na ongeveer 25 jaar (dus kort na de tweede wereldoorlog) ruimt de steenhouwer mogelijk wegens bedrijfsbeëindiging de werkplaats uit en vindt hij die steen terug. Hij neemt contact op met mijn vader, als vroeger secretaris van de uitgewekenen en vraagt of hij nog interesse in deze gedenksteen heeft, omdat hij anders vernietigd wordt. Zo komt de steen bij mijn vader terecht die hem vervolgens in zijn garage opslaat. Bij overlijden van mijn vader in 1970 vinden wij, de kinderen deze steen opnieuw terug. De kinderen boden de steen alsnog aan de gemeente Eindhoven aan. Deze adviseerde om hem als historisch object aan te bieden aan museum Kempenland. Uiteindelijk is de steen daar ook terechtgekomen en is hij voortdurend in de kelder van het museum bewaard. In 2012 werd museum Kempenland samengevoegd met het Eindhoven museum. Naar aanleiding daarvan dacht ik: ‘ Mijn steen!’ Daarop is eens naar de toestand van de steen geïnformeerd. Antwoord van het museum Eindhoven luidde: de steen is onbeschadigd, en blijft ook na de samenvoeging in het depot. Dat vond ik toch onbevredigend. Een krantenartikel in de regionale pers trok mijn aandacht. Dat artikel meldde dat in Venlo een graf is waar (om welke reden dan ook) 4 Belgische soldaten uit de eerste wereldoorlog zijn begraven. Dit graf wordt als bijzonder monument goed onderhouden. Dat heeft me er toe gebracht om contact met de Henri van Abbestichting te leggen. Uiteindelijk heeft dat er toe geleid dat de gedenksteen steen nu opnieuw is aangeboden aan de gemeente Eindhoven. Deze kijkt er in de huidige tijd anders tegenaan en daarom wordt de steen nu geplaatst in Catharinakerk in Eindhoven. 100 jaar na dato komt deze gedenksteen alsnog op de juiste plaats. De plaatsing zal met enige plechtigheid deze zomer plaatsvinden. Tenslotte legt Dhr Pasteels een erfstuk op tafel bestaande uit een verzamelalbum dat een of van zijn vader, of van zijn moeder was. Het bevat een zeer uitgebreide verzameling prentbriefkaarten van de actie ‘Dubbeltje belge’, waarvan naar het schijnt elke publicatie werd gekocht. (mogelijk vandaar ook de steunpenning) Achterin het album zit ook een aantal spotprenten waarin de leden zijn afgebeeld van de toenmalige raad van Vlaanderen, die als collaborateurs raad werd beschouwd. Het is haast vanzelfsprekend dat deze personen bepaald niet gunstig zijn afgebeeld. Voor zover bekend zijn dezen na de oorlog ter dood veroordeeld.

Show More
 
 
 
 

CONTRIBUTOR

FJM Pasteels

DATE

1914 - 1918

LANGUAGE

nld

ITEMS

1

INSTITUTION

Europeana 1914-1918

PROGRESS

START DATE
TRANSCRIBERS
CHARACTERS
LOCATIONS
ENRICHMENTS

Generating story statistics and calculating story completion status!

METADATA

Source

UGC

Contributor

europeana19141918:agent/b785b05afd268b260fc49887bcb24548

Date

1918
1914

Type

Story

Language

nld
Nederlands

Country

Europe

DataProvider

Europeana 1914-1918

Provider

Europeana 1914-1918

Year

1918
1914

DatasetName

2020601_Ag_ErsterWeltkrieg_EU

Begin

1914

End

1918

Language

mul

Agent

Flore Pasteels | europeana19141918:agent/02bb4c5249eda69626ca8a6522555700
Jef Pasteels | europeana19141918:agent/650a11df5f1b3f6ffeff6bd2cf163838
FJM Pasteels | europeana19141918:agent/b785b05afd268b260fc49887bcb24548

Created

2019-09-11T08:36:39.153Z
2020-02-25T08:43:56.534Z
2014-06-20 09:07:40 UTC

Provenance

INTERNET

Record ID

/2020601/https___1914_1918_europeana_eu_contributions_16255

Discover Similar Stories

 
 
 
 

Familiefoto’s van het gezin Brouwers

2 Items

Familiefoto’s vermoedelijk uit Haworth : vader / moeder / drie familiefoto’s . De burgermeester van Keighley (peter van Albert Brouwers). || Zes foto’s. Deze foto's zijn afkomstig van Camille Brouwers, de grootvader van deelneemster Lieve Brouwers.

Go to:
 
 
 
 

De vlucht van de familie Verbeke: van Antwerpen naar Sint-Annaland

1 Item

Belgische vluchtelingen. ‘De vlucht naar Nederland was massaal: na de val van Luik staken enkele duizenden mensen, vooral vrouwen en kinderen, de grens met de Nederlandse provincie Limburg over. In de daaropvolgende weken bleven de vluchtelingen naar Brabant en Zeeuws-Vlaanderen stromen. Na de aanval op Antwerpen vluchtte de bevolking in doodsangst de grens over: meer dan een miljoen Belgen – ruim een zevende van de bevolking – bevonden zich in de eerste weken van oktober, zo werd geschat, in Nederland. De meesten zaten opeengepakt in Noord-Brabant en Limburg; onder hen de bijna 35 000 soldaten die na de val van de Antwerpse forten waren gevlucht om aan Duitse gevangenschap te ontkomen.’ (Sophie de Schaepdrijver) Begin augustus 1914 brak de oorlog uit. Het Duitse leger eiste vrije doortocht van de Belgen om naar Frankrijk te kunnen oprukken, maar België hield hardnekkig vast aan zijn neutraliteit. Het gevolg was dat de Duitsers, geïrriteerd door de vertraging in hun opmars, resoluut afrekenden met iedere vorm van verzet. Honderden Belgen werden geëxecuteerd als vergelding voor echt of vermeend verzet. De steden Visé, Dinant en Leuven werden platgebrand. Het Belgische leger trok zich terug op de forten van Antwerpen, in de hoop hulp te krijgen van de Geallieerden. Maar de geringe hoeveelheden ‘marines’ uit Engeland waren een druppel op een gloeiende plaat. Na de Slag aan de Marne (september 1914) stokte de opmars van de Duitsers in Frankrijk en veranderde de oorlog in een loopgravenoorlog. Het Duitse leger richtte de blik nu op het Antwerpse bolwerk. In oktober schoten de grote kanonnen van Krupp en Skoda de forten rond Antwerpen aan puin. Het leger en de bevolking vluchtte. De Duitse bezetting zou meer dan vier jaar duren. Leny: ‘Ja natuurlijk! De beschieting van… Mechelen! Al die stadjes rond Antwerpen, die zijn met de grond gelijkgemaakt, zowat. Want dat waren de eerste Duitse troepen, de Uhlanen. Dat waren de keurtroepen. Toen de Belgen zeiden, dat ze Antwerpen geen open stad wilde maken, zeiden de Duitsers: ‘Als ’t geen open stad is, dan wordt ’t gebombardeerd’. Alles stond al klaar. Maar achteraf is dat meegevallen, eigenlijk, dus dat hebben ze toen niet gedaan. Ik denk dat ze zich overgegeven hebben.’ De werkelijkheid was driester. De Belgen gaven zich pas over, nadat de forten rondom de stad kapotgeschoten waren. Er stonden toen al Antwerpse huizen in brand. Rond oktober 1914 vluchtte HET GEZIN VERBEKE - COREYNEN (bestaande uit vader Theophiel, moeder Bonneke, en de kinderen Regine, Maria, Max en Antoinette) uit angst voor de beschietingen en voor de reputatie van de Uhlanen als vrouwenverkrachters. De Verbeke’s hadden tenslotte drie jonge dochters. Het hele gezin reisde in eerste instantie tot Zandvliet, Bonneke’s geboortedorp en relatief dicht bij de grens naar Nederland. Daar werd een groot gelag aangericht met erwtensoep. Maar toen het gerucht ging dat de Duitsers in aantocht waren, lieten ze alles staan en vluchtten ineens de grens over. Alleen Bonneke's moeder wilde niet mee en bleef in Zandvliet bij haar familie. Daar is ze tijdens de oorlog gebleven en ze stierf op haar negenennegentigste. Leny: ‘”Als ze met ons meegegaan was naar Zeeland,” zei Bonneke, “dan was ze honderd geworden.”’ De familie kwam aan op het eiland Tholen. De meeste Belgische vluchtelingen werden in Sint-Maartensdijk opgevangen in die tijd, maar ook in Sint-Annaland werden Belgen opgevangen. Op 8 oktober telegrafeerde de commissaris van de koningin van Zeeland Dijckmeester aan de burgemeester van Sint-Annaland: ‘Sein mij onmiddelijk of te uwent in openbare handels of andere gebouwen gelegenheid bestaat om Belgische vlugtelingen tijdelijk onderdak te brengen en voor hoeveel personen. Kosten vergoedt het Rijk’. Aanvankelijk geschiedde de opvang alleen in een grote leegstaande schuur, de zg. meestoof, een gebouw waar voorheen meekrap werd bewerkt tot rode verf. De meeste vluchtelingen gingen na de eerste schrik terug naar België. In begin november werden er zelfs extra treinen ingezet om de Belgische vluchtelingen kosteloos weer terug te vervoeren naar hun vaderland. De Ierseksche en Thoolsche Courant berichtte op 14 november: ‘Nog slechts een twintigtal Belgische vluchtelingen vertoeven in deze gemeente Sint-Annaland, waarvan enkelen op eigen kosten in hun onderhoud voorzien.’ Die laatste opmerking sloeg ongetwijfeld op de familie Verbeke. De Verbekes bleven in Sint-Annaland. Eigenlijk hadden ze met een boot vanuit Vlissingen of Rotterdam naar Engeland kunnen doorvaren, maar omdat Bonneke nog banger was van water dan voor de Duitsers, doken ze onder toen de boot uitvoer, zo wil het verhaal. Later is Bonneke (en niet opa Verbeke!) de burgemeester van Sint-Annaland gaan vragen of ze mochten blijven. De familie had al geregeld dat zij allerlei baantjes hadden, zodat zij hun eigen brood verdienden en niemand tot last waren. Zo werd Regine kinderoppas bij Jaap Slager en opa Verbeke hielp oom Johannes in de bakkerij. Nonkel Max ging eerst met Jantje Keur naar de bloembollen in Aalsmeer en later hielp hij ook in de bakkerij. Zij mochten blijven. Het zal voor Bonneke niet moeilijk zijn geweest om het stadhuis binnen te stappen, want na de meestoof woonde de familie Verbeke in een bovenwoning boven de weegbrug, die gevestigd was... naast het stadhuis. Bonneke was dus de buurvrouw van de burgemeester. De woning boven de weegbrug was geen onverdeeld genoegen voor de Verbekes. Bonneke viel er van de trap en verloor daarbij een oog. Sindsdien droeg ze een glazen oog. Niet alle kinderen werkten overigens. Tante Maria was altijd ‘ziek, zwak en misselijk’, dus die hoefde niet. Vriendinnen. Leny: Mijn moeder en tante Maria waren vriendinnen vroeger. Al van dat ze zussen waren, waren ze altijd bij elkaar. Tante Antoinette was daar nooit bij. Want zij waren serieus, zal ik maar zeggen, en tante Antoinette was een hollewaai. Die ging graag de hort op. “En dat kwam,” zei mijn grootmoeder altijd, “omdat tante Antoinette was verwekt tijdens de carnaval!” De oorlog was in '14, en mijn moeder is van '95, dus die was negentien jaar. Ze scheelden twee jaar, dus tante Maria was zeventien jaar. Daar zat nonkel Max tussen. En dan kwam tante Antoinette, die was veertien. In die tijd zijn er natuurlijk niet veel foto's gemaakt, tijdens de oorlog. Of er zijn er een paar van Rotterdam. Die zijn dan gemaakt als ze met Pa naar Rotterdam reisden.’ Op een foto uit de Eerste Wereldoorlog draagt Regine Verbeke (later oma Slager) een chique bontstola. Ze is gekleed in de typische mode van tweede helft van de jaren tien: halflange jurk en grote hoed. Waarschijnlijk werd de foto in Rotterdam gemaakt. Op een andere foto is zij te zien, toen zij in Nunspeet Belgische kennissen in een vluchtelingenkamp opzocht. Gevlucht naar Antwerpen. Illegale slacht. In november 1918 kwam een einde aan de Eerste Wereldoorlog. Op 9 november werd in Duitsland de republiek uitgeroepen. Keizer Wilhelm II trad af en ging daags daarna in ballingschap naar Nederland. Op 11 november werd in Compiègne de wapenstilstand getekend. In België was het behalve euforie en dansfestijnen ook bijltjesdag: collaborateurs werden hardhandig aangepakt. ‘En op 22 november trok, langs de Vlaamse poort, het leger de hoofdstad binnen, voorafgegaan door Albert te paard, een gebeuren dat als de ‘Blijde Intrede’ de geschiedenis in zou gaan,’ aldus Sophie de Schaepdrijver. De familie Verbeke ging aan het eind van de oorlog terug naar Antwerpen. Waarschijnlijk waren opa Verbeke en nonkel Max al eerder teruggegaan, want de burgemeester van Sint-Annaland A.J. Bierens schreef de Commissaris van de Koningin op 5 november 1918 dat er nog vijf Belgische vluchtelingen in het dorp waren, van wie er twee een Rijksuitkering ontvingen en drie in hun eigen onderhoud voorzagen. Met die laatste drie werden waarschijnlijk Bonneke, tante Maria en tante Antoinette bedoeld. Regine Slager behoorde niet meer tot de groep vluchtelingen, want op 6 juni 1918 was zij getrouwd met Willem Slager. De drie dames Verbeke gingen in ieder geval nog voor april 1919 terug naar Antwerpen, zo kan men afleiden uit stukken in het gemeentearchief. Zij waren echter niet de enigen die naar Antwerpen reisden. In 1919 vertrokken Willem en Regine namelijk naar Antwerpen. Na de Belgische uittocht naar Nederland, vluchtte er nu voor de verandering een Nederlands gezin naar België. Leny: ‘Toen de oorlog afgelopen was, was alles op de bon. De mensen konden geen vlees krijgen. Mijn vader slachtte dan af en toe wel eens stiekem een koe of een vaars. Dat vlees werd dan onder de familie, vrienden en kennissen verkocht. Op een gegeven moment is dat verraden. Toen kwam de politie aan de deur bij mijn vader en moeder. Die zeiden: ‘je moet mee naar het bureau komen, want je hebt clandestien geslacht.’ Mijn vader wist het te liegen natuurlijk. Toen gingen ze bij de familie kijken. Ze kwamen bij tante Wan, die met Johannes een bakkerij op de Voorstraat had. Die had een hele grote schaal met vlees. Vroeger droegen al die vrouwen lange rokken. Ze kwamen onverwacht bij haar binnen en die schaal met vlees stond daar. Tante Wan ging er gauw overheen staan, zodat die schaal onder haar rokken stond. Overal zochten ze en zeiden: “Zeg het dan maar”, maar ze wist van niks. Maar ze bleven zo zaniken, en tante Wan was nog maar een jaar of negentien, dat ze uiteindelijk zei: “Wil je dan weten waar het is?” Ze deed een stap opzij en daar stond het vlees. Dus ja, toen hadden ze bewijs, niet te denken dat het zo zou aflopen. Pa moest voorkomen. Iedereen zei: “Ach, je krijgt een boete.” Maar het was een rechter, die heel streng was en hij kreeg negen maanden gevangenisstraf. Toen zei mijn vader: “Da’ ga’k NOOIT zitten!” En hij is naar Antwerpen gevlucht, naar de familie. Hij kon niet meer in Nederland komen of hij werd gepakt.’ De familie verhuisde op 30 oktober 1919 naar Antwerpen. Inmiddels was op 6 februari van dat jaar hun eerste kind geboren, Lena Maria, beter bekend als Leny. || Dit is een fragment uit een boekje dat ik in 1999 heb gemaakt bij het vijftigjarig huwelijk van mijn tante Leny Schep-Slager en haar man Jan Schep. Het begon op 23 januari 1994, in tante Leny’s oude huis in Volkel, waar ze vanwege de op handen zijnde verhuizing naar Nistelrode foto’s van haarzelf en van haar tante Maria (Van den Oostende-Verbeke)aan het sorteren was. Zij vertelde en ik liet een cassetterecorder meelopen. Aanvankelijk keken we met mijn moeder erbij naar wat losse foto's. Bij een aantal foto's uit de jaren twintig en dertig schreef ik de namen van de afgebeelde personen achterop. Daarna bekeken we een aantal rouwbrieven, foto's en dergelijke uit een blikken kistje waar opa Slager zijn portemonnee in bewaarde tijdens zijn laatste jaren, toen hij in Uden woonde, het dorp waar zijn dochters al langer woonden. In een fotoalbum van tante Maria stond op de eerste bladzijde een foto van Bonneke Verbeke-Coreynen Oma Verbeke en Opa Verbeke, de ouders van mijn oma van moeders kant, met daarboven een klein rond fotootje met het hoofd van Bonneke's moeder, een dame met een tuttig hoedje en een scheve mond. Mijn betovergrootmoeder dus. Die was al in de negentig, toen de hele familie in oktober 1914 Antwerpen ontvluchtte bij de inval van de Duitsers. Door die oorlog kwamen de Verbeke’s en de Slagers met elkaar in contact. In 1919 verhuisde het gezin van mijn opa Willem Slager naar Antwerpen, waar mijn oom Henk in 1925 en mijn moeder in 1930 zijn geboren. In 1933 kreeg mijn opa gratie en kon het gezin terugkeren naar Sint-Annaland. Vijf jaar na het gesprek in Volkel wilde ik toch nog eens horen hoe bepaalde zaken precies gegaan waren, zoals de verhuizing naar Antwerpen in 1919 en de verhuizing terug in 1933. Met een cassetterecorder ging ik op 6 juni 1999 opnieuw op visite. Dit keer zaten ook mijn moeder en mijn oom Jan bij het gesprek en werd er niet meer aan de hand van foto’s gepraat. Het gesprek van 1994 werd hervat. Aan het eind bleek dat nog lang niet alles was verteld. Tante Leny herinnerde zich gaandeweg steeds meer en dikwijls zeer gedetailleerd. Met mijn moeder ben ik op 23 augustus 1999 naar het archief in Sint-Maartensdijk geweest, dat ook het archiefmateriaal van de gemeente Sint-Annaland beheert. Daar werden stamboomgegevens gekopieerd en informatie over Belgische vluchtelingen in Sint-Annaland uit lokale kranten overgenomen. Ook twee boekjes, Tholen in oude ansichten en Sint-Annaland in oude ansichten, in hetzelfde archief aanwezig, werden als bronnen gehanteerd. De archivaris en het personeel waren ons uiterst behulpzaam. Ook de herinneringen van mijn moeder droegen in grote mate bij aan het eindresultaat, zowel haar eigen jeugdherinneringen als verhalen over gebeurtenissen die zich vóór haar tijd afgespeeld hadden. Achtergrondinformatie over de Eerste Wereldoorlog en de daaropvolgende periode werd ontleend aan Sophie de Schaepdrijvers boek ‘De Grote Oorlog. Het Koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog’ (1997). Inmiddels zijn mijn tante Leny en mijn oom Henk overleden en is mijn moeder veel van haar geheugen kwijt. Ik ben nog steeds blij dat ik deze actie destijds gedaan heb. NB Het boekje bevat nadere informatie over de diverse familieleden in België en Zeeland, gaat ook in op de jaren twintig en dertig en is geïllustreerd met foto's en ansichtkaarten.

Go to:
 
 
 
 

Op de vlucht van Antwerpen naar Dordrecht

2 Items

Mijn moeder, geboren in 1910, beschreef tijdens de laatste jaren van haar leven (zij stierf in 2000) hoe zij als klein meisje meegenomen werd door haar ouders, tante en nonkel naar Nederland. De handgeschreven tekst vindt U in bijlage. || De bijlage bestaat uit twee pdf-bestanden, zijnde twee bladzijden geschreven door mijn moeder. Aan bod komen: de straat op het eilandje waarin zij woonde, de Red Star Line, het schip waarmee zij naar Nederland vaarde, de boot waarop zij in Dordrecht tijdens de oorlog verbleef, enz. Haar broers leerden in Nederland ook een stiel resp. schrijnwerker en kleermaker.

Go to: